7_stanleymes
Illustratie Merel Corduwener

Stanleymes

28 april 2018
Column van Floor van Liemt
NRC

In tranen storm ik door de draaideuren van het ziekenhuis naar buiten. De koude lucht snijdt langs mijn wangen terwijl ik als een ongeleid projectiel voortbeweeg. Mijn ouders lopen achter me aan, proberen mijn tempo bij te houden. Ik draaf maar wat rond, kies een willekeurige richting. Ik zou de hele wereld wel in mijn hand willen nemen en fijnknijpen. Verfrommelen als een stuk papier zodat het een bal vormt, en die dan heel, heel ver van me weg gooien.

„De snoeptrommel is nog lang niet leeg, Floor”, zei hij troostend.

De arts van Floor

Een kwartier geleden zaten we nog in de spreekkamer. Daar kregen we te horen dat ik niet meer vooruit ben gegaan sinds de vorige afspraak, de medicatie slaat niet meer aan. Hoewel de foto’s van mijn longen vooral een bevestiging zijn van het slechte voorgevoel dat ik al had, is de teleurstelling groot. Mijn arts heeft besloten dat het beter is om te beginnen met een tweede lijn pillen. „De snoeptrommel is nog lang niet leeg, Floor”, zei hij troostend. Maar terwijl ik over de parkeerplaats dwaal kan ik er alleen maar aan denken dat het nu één kans op een goede afloop minder is. En dat al na een paar weken, terwijl andere patiënten soms jaren goed reageren op hetzelfde middel. Ik heb toch mijn dieet aangepast? Me suf gemediteerd, mijn chakra’s opengezet, mezelf in acht genomen? Ik ben mezelf niet verloren in een depressie. Heb niet gezwolgen in zelfmedelijden en elk klein beetje positiviteit heb ik met beide handen aangegrepen. Nog nooit heb ik ergens zo mijn best voor gedaan. Het voelt zo onnatuurlijk dat ik dan toch niet beloond word voor mijn harde werken. Als we thuiskomen, zie ik op tafel het boek met mantra’s en het Tibetaanse medicijn van de retreat op Tenerife liggen. Nog voordat ik er een sarcastische grap over kan maken, heeft mijn vader ze al aan de kant gelegd. Mijn moeder maakt thee en we gaan aan tafel zitten om het gesprek met de dokter te evalueren. Mijn ouders spreken me moed in. Al sinds de diagnose bewegen ze als synchroonzwemmers mee in mijn emotie. Maar hoe dichtbij ze ook staan, er blijft verdriet en een gevoel van eenzaamheid dat ze niet bij mij weg kunnen nemen. Ik weet hoe moeilijk ze dat vinden, en dat doet mij dan weer pijn. Het is een gesloten systeem van machteloosheid waar mijn ouders, broertjes en ik ons in bevinden. Hoe we ons daaruit kunnen bevrijden weten we niet. We kunnen elkaar alleen maar op het hart drukken dat we het goed doen en hoe onvoorwaardelijk we van elkaar houden.

Nadat ik de eerste dosis nieuwe pillen genomen heb en mijn ouders weer vertrokken zijn, ga ik even op bed liggen en bel een goede vriend. „Ik zou wel iets heel rebels willen doen nu”, zeg ik tegen hem. „O, ik kan wel een aantal dingen voor je bedenken”, antwoordt hij. Het is een poosje stil en dan zegt hij: „Je zou bijvoorbeeld met een stanleymes richting De Nachtwacht kunnen lopen. Kijken wat de bewakers doen.” Ik zie het al voor me en moet lachen. Zo geinen we nog een tijdje aan de telefoon en daarna hang ik op. Binnenkort herpak ik me weer, maar voor nu gun ik mezelf wat tijd om me opnieuw tot de situatie te kunnen verhouden. Morgen lekker schilderen of een mooie film kijken. Af en toe even heel hard huilen of een flauwe grap maken. Het stanleymes-idee laat ik voor wat het is. Ik hoop immers nog op een carrière in het Rijksmuseum. Met wat vrienden duik ik die avond een kroeg in. Ik word een beetje dronken en druk midden in de nacht op een random deurbel. Rebelser dan dat wordt het niet.