
Tranen van geluk
In de kappersstoel kijk ik naar mijn reflectie in de spiegel. Dit gezicht is te bruin voor deze tijd van het jaar. Gisteravond ben ik teruggekomen van een reis naar Cuba. Kapster Shannon zegt dat ze jaloers is op mijn tan , maar ik zie nauwelijks verschil met de hare. Mijn ogen volgen de handen van Shannon, die mijn piekerige haren borstelt.
„Ik weet dat het goed nieuws gaat zijn, straks in het ziekenhuis.”
Floor
Ze doet het met een zorgvuldigheid die ik bewonderenswaardig vind. Zelf ben ik ongeduldig, raffel vaak dingen af. Ik hecht ook geen waarde aan een perfect zittend kapsel, terwijl Shannon te werk gaat alsof haar leven ervan afhangt. Dan komt mijn moeder de salon binnen en ploft in de lege stoel naast me. Ze komt me ophalen, we gaan zo naar het ziekenhuis om te kijken hoe ik ervoor sta. We zijn allebei kort in tranen als we elkaar zien. Shannon heeft geen idee wat er gaande is, maar voelt wel aan dat het een bijzonder weerzien is. Ze draait lief onze kappersstoelen in elkaars richting, zodat we niet via de spiegel met elkaar hoeven te praten. Ik vertel mijn moeder over mijn bijzondere tijd in Cuba. Voor het eerst voelde ik me weer goed genoeg om zonder mijn ouders, maar met een dierbare vriend op reis te gaan. Ze is opgelucht dat ik veilig terug in Nederland ben. Ik pak haar hand en zeg: „Ik weet dat het goed nieuws gaat zijn, straks in het ziekenhuis.” „Ja,” zegt ze, „ik heb er ook een goed gevoel over.” Een paar uur later ontmoeten we mijn vader in de wachtruimte van de poli. Terwijl ik mijn ouders de foto’s van Cuba laat zien, hoor ik de professor mijn naam noemen. We staan snel op en lopen met hem mee naar de spreekkamer. Ik probeer altijd aan zijn gezicht af te lezen wat het nieuws gaat zijn, maar dat is me tot nu toe nooit gelukt. „Het ziet er erg goed uit, Floor”, zegt hij, terwijl hij door de beelden op het computerscherm scrolt. Ik kan het met mijn eigen ogen zien: ik ben bijna helemaal schoon, op wat vlekjes van littekens na. Met een grijns van oor tot oor kijken mijn ouders en ik elkaar aan. Als we even later de spreekkamer uitlopen, zijn we alle drie in tranen van geluk. Mijn ouders blijven die avond in Amsterdam slapen en daarom ga ik op het zolderkamertje liggen. Als ik boven kom, besef ik ineens dat ik daar sinds de dag van mijn diagnose niet meer ben geweest. Die avond sliep ik er ook. Ik zie het tijdschrift liggen dat ik die dag gekocht had in het ziekenhuis in Utrecht. Niet te bevatten hoeveel er in vier maanden kan gebeuren.
De volgende dag word ik 21 jaar en geef ik een groot feest. Ik had geen mooier cadeau kunnen krijgen en toch voel ik me verward over de nieuwe situatie. Hoewel ik me weer helemaal beter voel, moet ik er rekening mee houden dat ook deze pillen op een gegeven moment niet meer zullen werken. Dat kan over een week gebeuren, maar ook over een jaar. Of nooit. Wie zal het zeggen? Mijn hoop is dat er snel een medicijn wordt ontwikkeld dat de onderliggende oorzaak van mijn kanker – de genmutatie – kan opheffen. Ik leef dus in grote onzekerheid, maar van een enkel ding ben ik wel zeker. Dat is dat ik er in het hier en nu bén, met heel mijn lijf, mijn hart en ziel. En dat tijd me kostbaar is geworden. Dat ik in elke dag iets moois zie en dat ik met al dat niet-weten iets goeds kan doen, zoals erover schrijven. Ik kan de juiste woorden vinden en daar ben ik dankbaar voor.