
Zwijgen als antwoord
‘Je bent er weer,’ mompel ik zacht.
‘Ik ben nooit weggeweest,’ antwoord je.
Ik knik, want ik weet dat het waar is wat je zegt en er kruipt een rilling over mijn lijf. Ik sluit mijn ogen.
‘Weet je nog die ochtend?’ vraag ik.
Je blijft stil. Natuurlijk.
‘Toen ze zeiden dat het kanker is, uitgezaaid, dat ik nooit meer zal genezen.’
Je adem voelt warm in mijn nek en wanneer ik slik voel ik dat mijn keel droog is geworden.
Je zwijgt, zoals altijd.
‘Die ene ochtend,’ zeg ik terwijl mijn stem trilt.
Je blik is afwezig, maar ik voel dat je luistert.
Ik herinner mij mijn blik opzij. Ik durf eigenlijk niet te kijken, maar ik doe het toch, ik moet wel. Zijn hoofd schudt heen en weer en zijn handen vouwen zich stevig in elkaar, waardoor zijn knokkels helemaal wit zijn. Ik dwing mijzelf om in zijn ogen te kijken en zie dat zijn iris een paar tinten donkerder is geworden. Ik kijk naar binnen, door zijn wijd opengesperde pupillen en zie alleen maar chaos. Zijn mond gaat open, maar ik kan niet verstaan wat hij zegt, alsof hij opeens een andere taal spreekt.
Je bent er niet om mij antwoorden te geven, maar wel om veel van mij af te nemen. Je hebt mij herschreven, regel voor regel. Niet met inkt, maar met pijn. Mijn toekomst is geschreven in kleinere hoofdstukken en gevuld met twijfel en witregels. ‘’Ooit’’ is veranderd in ‘’misschien’’ en wellicht wordt dat een ‘’waarschijnlijk niet’’.
Het voelt alsof je mijn tijd opeet, gretig en snel.
Je kijkt terug en knipoogt.
‘Maar weetje, jij BENT mij niet,’ zeg ik krachtig.
Je trekt een wenkbrauw omhoog.
‘Ja, je kent mijn angst, pijn en littekens en ooit komt het moment dat jij mij zal inhalen, maar tot die tijd ben ik thuis in mijn eigen lijf.’
Je krimpt en wordt haast onzichtbaar.
‘Is dit dan mijn lot, was dit altijd al je plan met mij?’ vraag ik je.
Je kijkt me aan, kil en koud.
Ik herinner mij hoe jij bij ons aan de keukentafel zat toen mama mij vertelde dat ze ziek was. Dit was de eerste keer dat ik je van zo dichtbij tegenkwam en ik verloor de grip op mijn onbezorgde jeugd. Het veranderde mij sneller dan ik wilde en ik was verstrengeld in tegenstrijdige gevoelens die ik zelf nog maar nauwelijks kon begrijpen. Ik waande mij in een totaal andere wereld dan mijn leeftijdgenoten en hierdoor overviel mij vaak het gevoel dat ik anders was. Soms eenzaam, verloren in emoties en vaak niet helemaal bewust van de realiteit die zich afspeelde.
Misschien had jij je plek bij mij al ingenomen, nadat ik mijn moeder moest laten gaan. Zoals je zegt, je bent nooit weggeweest. Jij bent die grote roze olifant in de kamer waar niemand het over wil hebben. Waar niemand mee geconfronteerd wil worden.
‘Je bent er nog,’ zeg ik zacht. ‘In de ruis van mijn dagen en je mag kijken, fluisteren en proberen, maar ik bepaal de regels,’ zeg ik ten slotte.
Je geeft geen verweer, alsof je weet dat ik niet meer overleef, maar leef!