Onzichtbaar blauw
De schommelstoel kraakt een beetje. Ik trek mijn voeten op en sla mijn armen om mijn knieën. De zon is warm op mijn gezicht, oranje en goud van gloed. Ik sluit mijn ogen en ruik de lavendel, de bloemen en de aarde die nat is omdat het net geregend heeft.
Mijn huis is rond en gemaakt van goud. Het heeft donkergroene bladeren als dak en ramen van regenbogen. De muren zijn eindeloos, er zijn geen deuren. De vloer is gemaakt van wolken. Ik spring van de ene zachte witte naar de andere. Er staan grote zonnebloemen in de kamer. Als ik daarop spring, spring ik heel hoog in de lucht. Mijn huis staat in een veld van bloemen met daarachter een bos. De bloemen groeien als ik blij ben en hebben elk hun eigen geur.
Ik lig op de harde, grijze, stinkende vloerbedekking. Het ruikt naar rook. Haar sigarettenrook.
In het bos staan megagrote bomen. De stenen lichten op als glinsterende lichtjes als ik ernaartoe loop. Bomen buigen zich naar mij toe en hun bladeren geven mij knuffels waar mijn hart zo naar verlangt. Er hangt een schommel aan een gigantische tak. Elke keer als ik schommel, lijkt het alsof ik vlieg. Hoog in de lucht, zo hoog dat ik de bergen kan zien die van suiker zijn gemaakt.
Ik hoor een klap. Een zure geur komt van de witte tafel. Tegenover mij zit kleine M, met tranen in haar ogen. Ze begint hard te huilen en slaat op de tafel. Haar tekening, vol met lijnen en rondjes, is doorweekt. Ik hoor harde voetstappen in de keuken. Mijn hart begint sneller te bonken. Zo snel dat ik een suis in mijn oren krijg. Het suizen wordt steeds harder, tot ik een piep hoor.
Ik lig op de harde, grijze, stinkende vloerbedekking. Het ruikt naar rook. Haar sigarettenrook. Mijn gele stoel ligt op de grond. Lou-Lou kijkt mij aan, ze schrikt en schiet naar boven over de trillende vloer. De piep in mijn oren neemt af en ik voel een brandende plek op mijn wang. Mijn tekening ligt verfrommeld op de grond. Ik stop de tekening snel in mijn zak.

Een harde, scherpe stem. Ik kijk op en proef zoute druppels. ‘Sorry,’ probeer ik te zeggen. Ze troost kleine M in haar armen. Kleine M krijgt haar speen en wordt op de rode bank gezet. De tv springt aan met de Teletubbies, haar favoriete programma. Ze begint mee te dansen en lijkt haar zorgen en de tekening te zijn vergeten.
Ik probeer op te staan en versta nog steeds niet wat zij zegt. Mijn benen trillen, mijn handen trillen. Ik zet mijn stoel overeind en probeer met mijn witte mouw de roze vloeistof van kleine M’s tekening te halen. Ik voel een scherpe pijn in mijn arm. Haar nepnagel vliegt op de grond. Ze heeft mijn arm zo hard beet dat ik het voel tokken.
‘Kan jij dan nooit iets goed doen? Neem je spullen mee en sodemieter op naar boven.’ Ze laat mij los en ik ren zo hard ik kan de trap op. Het is een lange, krakende trap. Eenmaal op de gang neem ik de laatste deur rechts. Mijn kamer. Daar ben ik veilig. De lavendelkleur van mijn muren en de frisse lucht komen mij tegemoet. Ik haal opgelucht adem. Ik loop richting mijn bed. Pocahontas lacht naar mij. Ik hou van dat dekbed. Ik zie mijn knuffels in een cirkel rondom mijn kussen staan. Dat voelt veilig als ik slaap, met mijn hoofd naar de deur.
Lou-Lou, mijn poes, is in mijn kamer. Ze is klein, bruin met beige, en ik heb haar al sinds ik 0 jaar ben. Haar kopjes geven knuffels, haar spinnen maakt mij zacht. Ik kan eindeloos naar haar verhalen luisteren. Ze vertelt over haar avonturen buiten. Hoe ze op dakpannen kan lopen en rent door het bos. Toch kijkt ze mij bedroefd aan. ‘Wat is er mis, Lou?’ vraag ik terwijl een traan over mijn wang loopt.
‘Elke keer als ik naar buiten ga, ben jij alleen. Ik wil jou niet alleen laten met haar. Ze schopt mij ook weleens, ik weet hoeveel au dat doet.’ Ik knuffel Lou-Lou zo hard dat ik haar bijna fijnknijp. Ze vindt het best.
‘Je sleurt mij al van je kinderwagen naar de bank sinds ik je ken.’ Vol liefde kijk ik naar haar hazelkleurige ogen. Spinnend gaat ze tegen mij aan liggen en ik sluit mijn ogen.
BAM. Mijn kamerdeur klapt dicht. Er moet vast nog een ander raam openstaan. O nee. Ik pak Tutter, mijn knuffel, en zoek een plek om mij te verstoppen. Onder het bed? Onder mijn bureau? Alles draait. Dreun. Als ik mij onder het bed verstop, ziet ze mij direct en sleurt ze mij weer over het ruwe, donkergrijze vloerkleed. Ik voel de rode, ruwe plekken nog van de vorige keer. Nee, dat is geen goed idee. Dreun. Haar voetstappen op de trap. Mijn hart gaat nog sneller. Ik kijk naar links en zie de gele, geribbelde deur van mijn kledingkast. Onder de hangende kleding kan ik mij verstoppen, daar vindt ze mij niet. Dreun. Mijn hart bonkt zo hard dat het pijn doet. Ik ren naar de kast en duik in de hoek. Ik knijp mijn ogen dicht en duw mijzelf zo dicht in de hoek als ik kan. Ik hoor de deur openslaan.
‘Wat heb ik gezegd over slaan met de…’ Ze stopt met praten. Ik doe mijn hand voor mijn mond om zo zacht als ik kan adem te halen. Ik tril. De plank boven mij begint mee te trillen. Nee, niet nu. Niet nu, alsjeblieft. Ik hoor de voetstappen dichterbij komen. Mijn kastdeur zwaait open. Mijn adem stokt. Ze kijkt mij aan met zoveel vuur in haar ogen.’Je wil in de kast zitten? Prima,’ lacht ze. Ze gooit de deur dicht en ik hoor haar de sleutel in het slot draaien. Ik hoor de deur dichtgaan en de dreunen van de trap. Ik voel de brandende pijn op mijn wang en veeg met mijn witte mouw de tranen van mijn wangen. De mouwen van mijn badjas zijn roze, ruiken zuur, en ik zie bloed. Help, alsjeblieft. Ik begin nog harder te huilen tot ik zoveel druk op mijn borst voel dat ik geen adem meer krijg. Er is geen dag dat ik niet huil. Wat is er toch mis met mij? Ik druk mijn knuffel Tutter dicht tegen mij aan. Tutter is mijn knuffelschildpad en zijn grote schild geeft mij rust. Klik. Klik. Er gaat een sleutel in een slot. De kastdeur vliegt open. Ik ruik die vies stinkende zuurkoolrooklucht. Mijn ogen gaan open en ik zie het vloerkleed langs mij heengaan. Haar nepnagel boort in mijn pols. De nieuwe schurende plekken voelen als brand op mijn huid.
‘God, je ziet er niet uit. Kleed jezelf om en ga de hond uitlaten.’ Mijn badjas zit onder het bloed en mijn pyjama is gescheurd. Ineens een stekende, brandende pijn in mijn buik. Ze schopt mij naar de douche. ‘Schiet op, ga douchen en doe je taak.’
Ze loopt weg en ik zie Tutter nog in de hoek van mijn kast liggen. Tutter moet mee. Tutter moet ook schoon worden. Mijn badjas en pyjama leg ik in de wasmand. Een stukje papier steekt uit de zak van mijn pyjama. Mijn tekening. Ik leg hem op mijn bureau voor straks. Als ik terugloop naar de douche, de eerste deur aan mijn linkerhand, ontmoet ik de spiegel. Er zit bloed met zwart onder mijn neus, mijn wang is dik. Mijn lichaam voelt zwaar en naast de oude blauwe plekken, zitten nu rode, opengeschaafde plekken. Ik tril nog steeds. De douche gaat aan. Ik stap eronder en het doet pijn. De douchekop is al maanden stuk en hapert een beetje. Er zitten blauw met zwarte randen rondom het witte plafond en de douche heeft een raampje. Ik droom weg naar de grote velden rondom mijn veilige thuis. Naar de bladeren van de bomen die mij dan een knuffel geven. Ik probeer te zoeken waar die veilige plek is.
‘GODVERDOMME!!!!!!!!!’
De vierkante tegels trillen. Tutter ligt naast mij, er zitten nog bloedvlekken op. Ze draait de douche dicht en ik kruip in elkaar. ‘Wat heeft dit te betekenen? Je staat al minstens 15 minuten onder de douche. Heb jij enig idee hoeveel geld dit kost?’ Ik durf geen woord uit te brengen. Gelukkig doet ze mij dit keer geen pijn. Haar stem klinkt nu als fluweel: ‘
Och, lieverd, wat is dit nou? Kom, laat mij je helpen. Kom maar, schat.’ Ze pakt een handdoek en tilt mijn trillende, naakte lichaam op en droogt mij af. We gaan op de gang naar links, naar haar kamer. Ik mag op haar bed zitten. De kastdeur gaat open en ik zie een rij vol oranje flesjes met een sticker erop. Gelukkig pakt ze er niet zo een. Ze pakt een doos vol met verband en zalf die pijn doet. Ik voel het steken, maar geef geen krimp. Straks doet ze mij weer wat. Ik krijg verband en een andere pyjama.
‘Blijf maar binnen, ik wil niet dat iemand je ziet.’ Ik trek mijn pyjama aan en ze zegt dat ze Tutter beneden in de was doet.
‘Kom maar even mee voor een kop thee en wat lekkers.’ Opgelucht en blij loop ik over de gang naar de trap. Ze draait mij om en ze geeft mij een dikke knuffel. Als ik au heb, krijg ik altijd knuffels. Die mogen van mij wel voor altijd duren. Haat ze mij dan toch niet? We lopen samen van de trap, alleen loopt ze steeds sneller en sneller. Ik voel mij gejaagd, ik moet sneller en sneller lopen tot… haar voet raakt de mijne en plots voel ik de trap niet meer.
‘Goedemorgen juf G,’ zegt de schelle stem. ‘Ja, zo onhandig, ze is van de trap gevallen en is er niet goed aan toe. Ze blijft de komende dagen thuis om te herstellen. Wij houden u op de hoogte. Oké, daag.’
‘Zo! Blijf maar rustig liggen, lieverd. Je knuffel is ook weer schoon. Alsjeblieft. Oma komt zo oppassen en dan ben ik met een paar uurtjes terug van werk.’ Ze legt een deken over mij heen. Lou-Lou komt bij mij liggen en haar spinnen brengt mij rust.
Een warme, lieve stem klinkt door de woonkamer. ‘Hallo, hoe gaat het met mijn lieverd?’
‘OMAAA.’ Mijn stem breekt in duizend stukjes en ik begin te huilen.
‘Lieverd, ben je zo onhandig geweest en van de trap gevallen?’
‘Ja, oma,’ zeg ik met een trillende stem vanwege de vurige, kwade ogen in de keuken.
‘Ik ben weg. Dag lieverd.’ Dag mama.
Vanuit de ogen van de zevenjarige versie van mezelf kregen jullie een intiem kijkje in mijn leven. Naast kinderkanker op 14-jarige leeftijd en borstkanker op 29-jarige leeftijd is dit altijd een geheim gebleven. Geen veilige thuisbasis, onzichtbare blauwe plekken, stil zijn, geen vrienden of vriendinnen om het aan te vertellen en niet begrijpen wat er gaande is. Als meisje van zeven dacht ik dat dit normaal was. De schrijverscursus van Writing the Gap heeft mij geholpen hierover te schrijven en ik wil Gilles van der Loo bedanken voor de begeleiding en de F|Fort Foundation voor de mogelijkheid.