Zwijgen als antwoord

Liedewij van der Wiel

‘Je bent er weer,’ mompel ik zacht. ‘Ik ben nooit weggeweest,’ antwoord je. Ik knik, want ik weet dat het waar is wat je zegt en er kruipt een rilling over mijn lijf. ‘Waarom nu weer,’ wil ik weten. Je grijnst en bent niet van plan om mij daar antwoord op te geven.

Ik herinner me de manier waarop je genadeloos mijn leven binnenkwam. De zin: ‘Ik heb helaas slecht nieuws’ veranderde alles in mijn leven. Je herinnert mij eraan hoe ik woorden moest vinden om mijn dierbaren te vertellen dat het niet goed is, dat het helemáál niet goed is. Je herinnert me aan alle slechte uitslagen die daarop volgden. Aan de onmacht en het overweldigende verdriet.

Ik sluit mijn ogen. ‘Weet je nog die ochtend?’ vraag ik. Je blijft stil. Natuurlijk. ‘Toen ze zeiden dat het kanker is, uitgezaaid, dat ik nooit meer zal genezen.’ Je adem voelt warm in mijn nek en wanneer ik slik voel ik dat mijn keel droog is geworden. Je zwijgt, zoals altijd.

Je hebt mij herschreven, regel voor regel. Niet met inkt, maar met pijn.

De tranen wringen zich omhoog door mijn traanbuisjes heen en sijpelen langzaam in dunne straaltjes over mijn wangen.
‘Die ene ochtend,’ zeg ik terwijl mijn stem trilt. Je blik is afwezig, maar ik voel dat je luistert.

Ik herinner mij mijn blik opzij. Ik durf eigenlijk niet te kijken, maar ik doe het toch, ik moet wel. Zijn hoofd schudt heen en weer en zijn handen vouwen zich stevig in elkaar, waardoor zijn knokkels helemaal wit zijn. Ik dwing mijzelf om in zijn ogen te kijken en zie dat zijn iris een paar tinten donkerder is geworden. Ik kijk naar binnen, door zijn wijd opengesperde pupillen en zie alleen maar chaos. Zijn mond gaat open, maar ik kan niet verstaan wat hij zegt, alsof hij opeens een andere taal spreekt.

Je kucht.

Ik herinner me dat ik in de woonkamer van mijn vader sta. Het is warm en de zon schijnt naar binnen door de glas in lood ramen. Dit geeft mij altijd een veilig gevoel, net zoals vroeger, toen ik hier als klein meisje zonder zorgen rondhuppelde. De stilte waarmee we binnenkomen zegt meer dan woorden ooit kunnen vullen en mijn vader draait zich abrupt om. We kijken elkaar aan. Ik zie zijn gezicht, zijn vragen, zijn wanhoop.

Met trillende benen en angstige ogen ontmoet ik de blik van mijn vader.

Zeg het hem maar, dwing je mij. Mijn mond opent zich, maar mijn stem sterft weg. ‘Is dit dan mijn lot, was dit altijd al je plan met mij?’ vraag ik je. Je kijkt me aan, kil en koud.

Ik herinner mij hoe jij bij ons aan de keukentafel zat toen mama mij vertelde dat ze ziek was. Dit was de eerste keer dat ik je van zo dichtbij tegenkwam en ik verloor de grip op mijn onbezorgde jeugd. Het veranderde mij sneller dan ik wilde en ik was verstrengeld in tegenstrijdige gevoelens die ik zelf nog maar nauwelijks kon begrijpen. Ik waande mij in een totaal andere wereld dan mijn leeftijdgenoten en hierdoor overviel mij vaak het gevoel dat ik anders was. Soms eenzaam, verloren in emoties en vaak niet helemaal bewust van de realiteit die zich buiten mij afspeelde.

Misschien had jij je plek bij mij al ingenomen, nadat ik mijn moeder moest laten gaan. Zoals je zegt, je bent nooit weggeweest. Jij bent die grote roze olifant in de kamer waar niemand het over wil hebben. Waar niemand mee geconfronteerd wil worden.

‘Zelfs na een stabiele uitslag kan ik mij soms somber voelen,’ zeg ik terwijl ik naar mijn handen kijk.
Je lijkt verbaasd.
‘Natuurlijk ben ik opgelucht als je in slaap bent, maar je schaduw achtervolgt mij nog steeds en je zal er altijd…’
Ik onderbreek mijzelf wanneer het gevoel van vermoeidheid mij overvalt.

Verassend, je zegt weer niets.

Je bent er niet om mij antwoorden te geven, maar wel om veel van mij af te nemen; een kinderwens, een werkleven, een toekomst, een bepaalde vanzelfsprekendheid van het leven, alles is nu anders dan voorheen. Je hebt mij herschreven, regel voor regel. Niet met inkt, maar met pijn. Mijn toekomst is geschreven in kleinere hoofdstukken en gevuld met twijfel en witregels. Ooit is veranderd in misschien, en wellicht wordt dat een waarschijnlijk niet. Het voelt alsof je mijn tijd opeet, gretig en snel.

Je kijkt me aan en knipoogt.
‘Maar weet je, jij BENT mij niet,’ zeg ik krachtig.
Je trekt een wenkbrauw omhoog.
‘Ja, je kent mijn angst, pijn en littekens en ooit komt het moment dat jij mij zal inhalen, maar tot die tijd ben ik thuis in mijn eigen lijf.’
Je krimpt en wordt haast onzichtbaar.
Ik vermorzel je.

Ik herinner me hoe ik als zeventienjarig meisje de witte roos op de kist gooi. Ik herinner mij de belofte die ik deed aan mijzelf om tijdens mijn leven nooit op te geven en volop te genieten, omdat mijn moeder dit ook had gedaan. De levenslessen die ik leerde gebruik ik nu om door het leven te navigeren, als een kompas die mij altijd de juiste weg zal leiden.

‘Je bent er nog,’ zeg ik zacht. ‘In de ruis van mijn dagen, en je mag kijken, fluisteren en proberen, maar ik bepaal de regels,’ zeg ik ten slotte.

Je geeft geen verweer, alsof je weet dat ik nu niet OVERleef maar LEEF.